'Er bestaan pressiemiddelen, maar in hoeverre die gebruikt zullen worden, weet ik niet.’
'Er bestaan ook prostituées’ zei de vrouw. 'Als u wilt weten waar ze zitten kan ik u wel helpen.’
'Dank u,’ zei Boehlke, 'ik ben al ingelicht. Misschien is daar iets te vinden, maar ze zijn oud, een overschot.’
De sociale werkster richtte zich op en keek Boehlke pal aan, een vrouw die gewend was met mensen in moeilijke situaties om te gaan. 'Kaptein, ik houd u voor een fatsoenlijk man. Hoe kunt u ...’
Hij liet haar niet uitspreken. 'Mijn fatsoen doet er in dit geval niets toe, helaas. Eerder het fatsoen van de meisjes hier, al is ook dat eigenlijk geen punt van overweging. Maar u wilt me toch niet vertellen dat er hier louter kuise maagden rondlopen.’ Hij stond op. 'Ik moet verder, de tijd dringt. Ik kom vanmiddag tegen vijven rapport bij u halen. U weet nu waar het om gaat. Tot vanmiddag dus.’
Hij keerde zich om. Tranen had hij al genoeg gezien, vooral de laatste jaren, veel meer dan goed was voor iemand met een zwak hart.
De straat die Boehlke na enig zoeken vond, lag in de havenwijk en bestond voor de helft uit puinhopen en uitgebrande huizen. Er steeg hier en daar nog rook op, de aanval had twee nachten geleden plaats gevonden. Ook de hoeren hadden hun tol betaald. In een kroeg die tussen twee stenen geraamten stond, hoorde Boehlke dat er onder de slachtoffers vijftien publieke vrouwen waren, doden en gewonden. Vrijwel alles wat er over was, trof hij hier aan: geblan-kette spoken, met zenuwtrekkingen en beverige handen. Toch verzamelde hij hen om zich heen, de opdracht ging vóór.
'Waarom zouden we weggaan?’ vroeg er een. 'We kunnen ons net zo goed hier kapot laten bombarderen.’
180