kleedkamers en mengden zich onder hun clubgenoten. Hoven streek zijn dochter over het hoofd. Vannacht, na thuiskomst, zou er van meten geen sprake meer kunnen zijn, maar morgen moest het gebeuren. Niemand hier, man noch vrouw, of hij stak een eind boven haar uit.
Baalman trad op hem toe en kondigde aan dat het bal kon beginnen.
2
In de ochtend van dezelfde dag had Henk Swart kennisgemaakt met een hond. Het dier bewoonde een huis daar waar het noordelijke uiteinde van de zeeboulevard overging in het niets oftewel de vrije natuur. Bijna ademloos van het optornen tegen de wind had Henk aangebeld en geblaf ten antwoord gekregen. Na het dierlijke had het menselijke zich doen gelden in de gestalten van een niet meer jonge vrouw en haar ongeveer even oude man. Textielagen-turen, behartigd achter door zand en zout beslagen ramen, met zeegebulder als opvrolijking van de arbeid en hondegeluiden ter verinniging van het huiselijke aspect. De hond, toegesproken met de naam Ploes, had pas na vele vermanende woorden opgehouden de als sollicitant verschenen bezoeker aan te blaffen, te besnuiven en met zijn voorpoten te betasten. Het was een enorm zwart dier, waarin plaats moest zijn voor verscheidene Mefisto’s.
De hond danste met Henk mee, en wel in zijn eigen schoenen, iets logpotigs dat hij niet kwijt kon en dat hem het gevoel gaf van een slecht geslaagde symbiose. Het moest een zuiver particulier gevoel zijn, anders had Carla niet op zeker ogenblik gezegd: 'Je danst goed, Henk.’ Een opmerking, bemoedigend genoeg om veel van het leven, althans van de komende uren te verwachten.
De hele sfeer was trouwens bemoedigend, want het dansgenot
17