de raad uit, stond een paar keer op om de een of andere stagnatie te verhelpen.
Henk Swart kende minstens de helft van de aanwezigen en had er liefst niet één gekend. Carla Huibers kende geen mens, maar deed een poging althans één te leren kennen. Die was niet onwillig, ofschoon ook niet bepaald toeschietelijk. Wat hij in dit gat deed? In het ouderlijk huis hokken, rondlopen, het geld verteren dat hij als seizoenkracht gebeurd had. En naar iets anders uitzien natuurlijk, want zonder vooruitzichten leidde men een onbetamelijk leven. En zij? Zij leefde eigenlijk in de toekomst, in afwachting van haar man die nu ergens in de buurt van Japan voer. En ze woonde ook al in dit gat omdat haar ouders hier huisden.
Haar rechterhand speelde met een kettinkje om haar hals. Hij besteedde veel aandacht aan haar, niet alleen om haar aantrekkelijkheid, maar om de smoelen niet te hoeven zien die overal om hen heen tussen de bloemstukken naar hen zaten te loeren. De zee was dichtbij; als het water een paar meter steeg, werd de hele zaak weggespoeld. Met hem en Carla inbegrepen, maar bij een radicale opruiming is zoiets onvermijdelijk. Om die vloedgolf van zich af te zetten - het kwam er toch niet van - liet hij wat meer los, onthulde iets van zijn twee helften, de zwerver en de hokker. Carla glimlachte, streelde haar tasje en zei dat het leven een avontuur moest blijven.
Baalmans nieuwe drankenschenkerij draaide voor het eerst op volle toeren. Uit het zicht van de menigte volgde hij het gebeuren, man op de achtergrond, al schoot hij een enkele keer te hulp. Hij kende het restaurantbedrijf, had er al meer dan twintig jaar op zitten, van de onderste tree tot wat wel de bovenste mocht heten. Stap voor stap naar boven, een buiging naar boven, een trap naar onderen en toch heer blijven als het maar even mogelijk was. Desnoods zonder dame; zo ging dat nu eenmaal als zij niet begreep wat vooruitkomen in de wereld van een man eiste.
14