daartoe niet wettelijk verplicht worden, maar een wenk van de politie zal ze wel gewillig maken als ze mochten tegenstribbelen.’ 'En hun cliënten?’ vroeg de burgemeester.
'Dat zijn over het algemeen lieden die komen en gaan. Maar als er onder de vaste inwoners een geval voorkomt, krijg ik het vermoedelijk wel te horen. Het gaat in de eerste plaats om de professionelen.’
De burgemeester wist de dokter nog enige bijzonderheden over dit nieuwe bedrijf te vertellen. De vrouwen stonden in dienst van een koppelaarster uit een op twintig kilometer afstand gelegen stadje. Het wijf verscheen af en toe bij haar personeel, dat in woonde in twee aan elkaar grenzende huizen, en nam de sinds haar vorige bezoek vergaarde buit mee. Rochet luisterde alsof dit alles nieuw voor hem was en liet zelfs enkele geluiden van verbazing horen, zodat hij het hoofd der gemeente ten volle in zijn waardigheid liet.
Arlette had de dokter opgebeld. Er zat niemand anders in de wachtkamer. Het enige dat er naar schoonheid zweemde, was een lichtelijk verschoten Renoir-reproduktie, een portret van een jong meisje, een kind nog bijna, met ontblote boezem. Het bracht iets van bloei in het vertrek met de kale afgesleten stoelen, de uit de band liggende, gescheurde en gevlekte tijdschriften en vooral de lucht van mensen, slecht gewassen, armzalig, hulpbehoevend. Om die lucht te verdrijven was het niet voldoende het raam open te zetten. De kamer zou moeten worden gesloopt, misschien het hele huis - en waarom dan niet in één moeite door het hele dorp? Sinds het bezoek van de gendarme was Arlette, met haar bijna dertig jaar min of meer de plaatsvervangster der waardin, weinig opgewekt, al had ze haar strijdvaardigheid niet verloren. Daarzonder zou ze al lang zijn vernietigd door de respectabele maatschappij die zo graag haar verachting botvierde voor een beroep dat ze zelf in stand hielp houden en dat niemand schaadde. Arlette hield - het
145