toch te verenigen. Hij had geen radio, geen televisie, geen grammofoon, alleen zijn medische boeken en tijdschriften. Het stelde haar gerust dat terwijl hij neuriede zijn gezicht de gewone vriendelijk onaandoenlijke uitdrukking behield.
Rochet maakte geen aanspraak op voorrechten. De burgemeester hield op dinsdagmorgen tussen 11 en 12 uur spreekuur en de dokter was van plan te wachten tot de man die op de bank in de gang zat, geholpen zou zijn. Maar de secretarie-ambtenaar ging de arts dadelijk aanmelden bij zijn superieur. Drie minuten later zat Rochet tegenover de hoogste functionaris van het dorp, een van de welge-stelden. Hij had drie schepen in de vaart en al kwam hij zelf zelden meer buitengaats, in zijn ogen lag nog de turende blik van de zeeman. Een rustige dorpspoliticus, maar ook een zakenman, een doorzetter. Na de gewone plichtplegingen vroeg hij: 'Waarmee kan ik u van dienst zijn, dokter?’
Rochet, zijn handen op de armleuningen van zijn stoel, antwoordde: 'Ik kom voor een zaak die de hele gemeente betreft. Ik ben hier nog niet zo lang gevestigd, maar ik meen dat hier vroeger geen prostitutie voorkwam.’
'Daar is mij tenminste niets van bekend.’ De burgemeester glimlachte. 'Het is een verschijnsel dat de moderne tijd ons gebracht heeft.’
'Ik heb niet het recht me over patiënten uit te laten’ zei de dokter. 'Ik kan alleen maar zeggen dat er gevaar voor verspreiding van venerische ziekten bestaat en dat ik dat gevaar graag zoveel mogelijk onder controle zou houden.’
De burgemeester begreep dat. Misschien kon de dokter hem zeggen hoe hij zich die controle voorstelde.
'U weet natuurlijk’ zei Rochet, 'dat we hier vier van die dametjes hebben. Ik zou ze graag op gezette tijden, laten we zeggen iedere tien dagen, bij mij zien verschijnen. Waarschijnlijk kunnen ze
144