Hij duwde zijn fiets de schuur uit en stapte op. Geen wind voor of achter. Het leek of er ook verder niets was. Of om het precies te zeggen: het leek of de werkelijkheid van de wereld was vervluchtigd. Natuurlijk, hij reed over grond en die grond maakte deel uit van de aarde. Maar dat was niet meer dan de ervaring van een mens. En wat was een mens? Iets dat indrukken opdeed, van grond, van sterren, en die indrukken vereenzelvigde met iets dat hij werkelijkheid noemde. Ook wie zich voorhield dat hij zichzelf niet moest belazeren, werd belazerd.
Gerrit blies lucht tussen zijn tanden door. Dank zij een onregel-matig gebit en langdurige, geduldige oefening kon hij op die manier geluiden van verschillende toonhoogten produceren. Soms fantaseerde hij er een heel orkest bij. Vandaag stierf het blazen weg in een verwonderd sissen. Hij zag dat de bomen bekleed waren met mantels en trossen van rijp, een zwijgende, stilstaande bruiloftsstoet. In het toenemende ochtendgrauwen kreeg het schouwspel nog andere accenten: van witte rouw en ook van een uit de ruimte op aarde neergedaald volk dat zich niet wist te oriënteren. Hij blies nog eens, maar hield er dadelijk weer mee op. Met stevige trappen versnelde hij zijn vaart en lette voorlopig nauwelijks meer op de omgeving. Hij had een doel, een doel dat hij nooit zou bereiken als hij zich er niet toe dwong. Geluiden kon hij echter niet afweren: hanegekraai dat als een kurketrekker de stilte doorboorde, het nijdige bassen van een hond. Klanken die op een ander ogenblik vertrouwd zouden zijn geweest, maar die hem nu aandeden als laatste levenstekens van een wereld die aan het eind van haar bestaan was gekomen.
Hij stapte af en zette zijn fiets tegen een boom. Met krakende stappen liep hij verder, het kleine restje tijd door dat hem van daarginds scheidde. Hij voelde het wiegen van zijn lichaam, de gang van een doodbidder. Er waren doden en er waren levenden, maar het aantal doden was eindeloos veel groter dan het aantal
138