blikken die in zijn binnenste drongen. Het waren er al meer dan twee, het waren er zes, twintig, honderd - een toren vol sterren, als een geïllumineerd gebouw. Hij keek omhoog, hij moest steeds verder omhoogkijken, want de toren bleef zich rekken.
Het kon zo niet verder gaan. Wat hem de kracht gaf zich los te scheuren, wist hij niet, maar opeens werd hij weer de bijtende wind, de ritselende vlakte gewaar. Het waren zijn benen niet, die hij in beweging bracht en op de trappers plaatste, maar vreemde voorwerpen. Zonder zich om zijn snelheid te bekommeren liet hij zich door de wind voortjagen. Binnen een paar minuten zag hij de o.uderlijke boerderij verschijnen. Hij suisde er niet langs, maar kwam op dezelfde manier tot stilstand als bij de brandtoren. Hij greep een tak van de oude linde, midden op het erf. Zijn fiets schoot onder hem weg en viel. Met lood in zijn lichaam belandde hij op de grond, raapte zijn fiets op en zette hem in een schuur. Een aap, dacht hij, een aap aan een boomtak. Hij maakte zijn schooltas los van zijn bagagedrager en liep, gebukt tegen de wind, naar het woonhuis. Er ging iets in zijn hoofd om, maar het waren nauwelijks gedachten. Het had meer van een woelende brij waarin hemel, aarde, sterren, mensen en al wat er verder in het universum tierde waren opgelost en hun vorm zochten terug te vinden.
'Heb je ’t erg koud gehad, jongen?’ zei de stem van zijn moeder. Hij liet zijn hoofd even op en neer gaan en pelde zich uit zijn overkleren, een ruimtevaarder die weer mens werd, althans enigszins. Hij zonk op een stoel, hij nam happen van een voedsel zonder smaak en kon zijn hand nog steeds niet herkennen als iets dat bij hem hoorde. Kort daarop lag hij in bed, ingestopt als een kind, maar zonder het oude gevoel van welbehagen. Toch ontdooide hij langzamerhand, te sterk zelfs, want het leek of hij in water oploste. Tot achter zijn ogen voelde hij water, maar het werden geen tranen. Af en toe rammelde het raam van zijn kamertje, bij sterke wind een vertrouwd geluid, maar nu een waarschuwing. Waarvoor? Gerrit de
134