Gerrit moest zijn hoofd naar rechts gekeerd houden, omdat de wind zijn opgeslagen kraag tot vloeipapier maakte en zijn linker gezichtshelft dreigde te bevriezen. De stallucht is er nu wel uit, dacht hij - een grapje dat hem weinig plezier opleverde. Hij werd erdoor herinnerd aan een thuis dat nog ver weg scheen, een sfeer die beschutting bood, terwijl er hier tussen hem en de wereld geen andere afscherming was dan een poreus laagje kleren. En doordat hij zijn hoofd opzij moest houden, keek hij uitsluitend in de richting van de hei en kon hij de lichten niet zien van de verspreide boerderijen die links van hem lagen. Hij werd aanhoudend geconfronteerd met die eindeloze huiverende vlakte onder de sterren. De wereld was plat, zonder een uitsteeksel waaraan hij zich kon vastgrijpen. Maar hij had nog geen honderd passen met zijn fiets aan de hand gedaan, toen hij iets zag dat wel degelijk een uitsteeksel mocht heten. Het was een brandtoren, een van die staketsels die hier en daar op de hei als uitkijkpost voor brandgevaar dienden. Hij was er als jongen vaak opgeklommen, niet zonder zijn leven te wagen. Ze kraakten onder de voeten, van de ladders waren sporten weggerot en wie op het bovenste platform aan de wrakke borstwering geleund stond, kon zich een held voelen. De zucht naar dit soort heldendom was hem vreemd geworden sinds hij van andere uitkijkposten had gehoord.
Nu keek hij ernaar alsof hij niet goed wist wat hij voor ogen had. Hij herkende het bouwsel en hij herkende het niet zoals het zich daar in de nacht verhief. Inderdaad verhief, want hij zag het hoger worden. Het is niet waar, dacht hij, terwijl hij ernaar keek. Zijn benen wankelden, hij kon geen stap meer verzetten. Midden in de waaiende wereld groeide daar dat gevaarte. Hij kreeg het gevoel dat zijn ogen zijn hoofd verlieten en zich aan de toren vasthechtten. Hij zag zijn eigen ogen, gloeiende plekken. 'Belazer jezelf niet’ mompelde hij. Ja, hij belazerde zichzelf, het waren zijn ogen niet, het waren sterren die hij aan de toren zag gloeien. Sterren als ogen, als
133