beelden opriepen, vreemde voorstellingen, en achter dit alles een gevoel van zwaarte alsof de wereld een obstakel was geworden waartegen hij onmogelijk kon worstelen.
Hij hoorde de stem van de leraar, hij noteerde zijn huiswerk, met vingers zo dik als augurken. De les werd voortijdig afgebroken, de leerlingen zaten met een stoomwolkje voor hun mond en sloegen telkens hun handen tegen elkaar. Als er ergens op een ster leven bestond, moest het lijken op wat er nu in dit lokaal heerste, dacht Gerrit. Hij zou de astronomie in nieuwe banen moeten leiden, aan de wetenschap elementen toevoegen waarop men tot dusver geen acht had geslagen of waarvan men nog geen idee had gehad. Poolbewoner, sterbewoner - hij was nog veel meer, toen hij op houten benen naar buiten liep. Hij hoorde de koe weer loeien, een geluid dat geen enkele aandoening bij hem had behoren te wekken, maar dat hem weer even woedend maakte als bij zijn vertrek van huis. Toen kon hij zijn gevoel letterlijk wegtrappen, nu, met de wind in de rug, moest hij er op een andere manier mee afrekenen. De kleumende scholieren, gecapitonneerd in hun kledij, verspreidden zich stil in de bevroren atmosfeer. Gerrit rolde op suizende wielen de straat uit, de buitenkant van de stad tegemoet. Hij was deze keer zo verstandig geweest de wollen das niet om zijn hals te knopen, maar onder zijn jas om zijn schouders te trekken en de uiteinden op zijn borst in de opening van zijn colbert te proppen. De wind, die hem in de rug viel, kreeg alleen vat op het onderste deel van zijn lichaam; het had een warme en een koude helft, of liever een ondoordringbare en een tochtige. Bij een normale temperatuur zou hij, met deze windkracht, geen enkele beweging hebben hoeven te maken. Nu moest hij trappen om wat gevoel in zijn benen terug te brengen. Het lukte nauwelijks, de pedalen gingen als door een motor aangedreven op en neer en zijn benen bewogen even werktuiglijk mee. Zo ging dat blijkbaar in de poolstreken of op de sterren. De mens was er niet meer dan een
130