De astronoom
1
De enige boerenzoon met intellectuele ambities die het dorp kende, heette Gerrit de Vries. Hij was leerling op de avondschool in een naburig stadje en vast van plan onderwijzer te worden. Ook voor de gedachte aan een baan als leraar, en zelfs een professoraat, deinsde hij niet terug. Hij rook naar de koeiestal waar zijn vader hem een deel van de dag liet werken. Die lucht raakte hij op de fiets naar school niet kwijt, zodat sommige klasgenoten hem de mestvork noemden. Hij bleef daar uiterlijk bedaard onder en dacht aan vijfentwintig jaar later. De aanblik van de sterrenhemel op zijn nachtelijke fietstochten had hem op het idee gebracht astronoom te worden. Daar sprak hij met geen mens over. De afstand van koeien tot sterren was te groot voor wie niet met hem mee kon dromen. Hij gaf zich daar trouwens maar weinig aan over. Stap voor stap, was zijn devies. Slechts een enkele keer werd het hem te machtig; dan steeg er een golf in hem op, een gevoel van kracht, van trots, van triomf. Hij zat in het hoogste gestoelte dat de maatschappij had uitgedacht, bijna tussen de sterren die hij zich tot object van wetenschap gekozen had. 'Belazer jezelf niet’ zei hij dan, een vermaning die voldoende was om hem weer tussen de koeien te doen belanden.
Op zijn weg naar en van school moest hij over een heide of eigenlijk langs de rand daarvan. Aan de ene kant bouwland, aan de andere kant het rijk van struiken, vogels en hazen. Hij kende het sinds hij uit zijn ogen kon kijken en had ook overigens weinig gelegenheid om onder de indruk ervan te komen, want het was
127