de bomen zonder stem. Hij huiverde. Het werd tijd om terug te gaan, weer proberen te slapen.
Juist toen hij zich wilde omkeren, hoorde hij een geruis. Hij schrok en drukte zijn handen op de vensterbank. Het geruis kwam niet alleen onverwacht, het was ook ongewoon, een stormvlaag die door de bomen van de tuin voer, zich verwijderde en zich niet herhaalde. De stilte heerste weer, alsof ze niet was verbroken. Misschien een hallucinatie, misschien iets heel anders, een onbekend natuurverschijnsel. Ondanks zijn schrik, ondanks het spookachtige van de gebeurtenis, boog de burgemeester zich naar buiten. Hij keek naar rechts, naar links, naar boven en naar beneden. Niets te bespeuren dan duisternis en stilte.
Een hallucinatie, dat was nog de meest bevredigende verklaring, al was hij er niet gelukkig mee. Mocht een burgemeester aan hallucinaties lijden? Zeker niet, wanneer men bedacht dat het afbreuk deed aan zijn capaciteiten als bestuurder, iemand die een helder hoofd nodig had. Maar mocht hij dan wel lijden aan slapeloosheid, in dit geval de oorzaak van alle kwaad? Hij voelde zich moedeloos. Lang duurde dit gevoel niet. De geuren van de tuin, van de wereld zover als zijn zinnen haar konden bereiken, drongen plotseling tot hem door. Het waren warme geuren, van bloei, van zich vernieuwend leven. Ver weg hoorde hij de kreet van een vogel. De burgemeester ging weer naar bed en nu wilde de slaap eindelijk komen. Terwijl hij weggleed, meende hij opnieuw dat wonderlijke geruis te horen, als uit een verre nevel. Bij het wakker worden herinnerde hij het zich onmiddellijk.
Daar de dag was aangebroken, werd zijn houding automatisch die van de verantwoordelijke persoon. Dit betekende dat hij het onverklaarbare verschijnsel tegemoet trad met de vastberadenheid van iemand die orde en regel boven alles stelt. Jammer genoeg waren in dit geval de mogelijkheden voor een officieel onderzoek uiterst beperkt. De gegevens waren te vaag en te zeer gebonden aan één
115