een gemeente, benoemd bij koninklijk besluit, moet dan zijn positie goed voor ogen houden om niet door een gevoel van verlatenheid te worden overweldigd. Iemand aan wiens hoede enige duizenden burgers zijn toevertrouwd, heeft niet het recht de grond onder zijn voeten te verliezen.
Neen, er bestond geen dirigeerstaf waarmee men de wind kon ontbieden en naar believen laten waaien. Een mens moest zich het geduld eigen maken van de bomen die daar overal zwijgend stonden te wachten of misschien niet eens te wachten - zo maar te staan, zonder de minste huivering, midden in de nacht, onder de sterren of de wolken die ook zwegen. Een mooi dorp, dacht de burgemeester dan, een dorp van rechtvaardigen, want alleen waar rechtvaardigen woonden kon zulk een volmaakte rust heersen. Overdag twijfelde hij wel eens aan die nachtelijke gedachten. Dan ging, wind of geen wind, de rechtvaardigheid maar al te vaak schuil achter het eigenbelang, de kortzichtigheid, de afgunst en andere ontsierende trekken van de menselijke aard.
Misschien is alleen een slapend mens rechtvaardig, dacht de burgemeester. Maar hij kon nu eenmaal niet het hoofd van een gemeente van slapers zijn. Alleen de kerkhofbewaarder kon als zodanig gelden. Met hem had de burgemeester echter niet graag van plaats willen verwisselen. Hij wilde trouwens met niemand ruilen, maar zichzelf zijn, zijn eigen taak zo goed mogelijk vervullen, in het dorp zonder rechtvaardigen, zonder koor, waar het leven hem had neergezet. En dat hoewel zijn positie er niet gemakkelijker op werd. Naarmate zijn woord over geboomte dat een koor verving langer zonder weerklank bleef, ging hij zich eenzamer voelen. Hij werd geacht zijn gemeente te vertegenwoordigen, maar voelde zich er steeds meer van vervreemden. En niet alleen van zijn gemeente, ook van zijn vrouw. Hun kinderen waren het huis uit, wat volgens de natuurlijke loop der dingen de band tussen hen beiden had moeten versterken. Maar de dingen verliepen niet natuurlijk. De burge
111