toegestaan; hij draaide zijn kloeke gestalte telkens weer enkele graden in de richting van zijn buurvrouw, maar ook dit was een ongeoorloofde bezigheid, te meer omdat deze buurvrouw duidelijk in de vertoning opging.
Ze speelt goed, maar ze is beslist te klein, dacht Hoven. Hij streelde zijn sik, wat hem enig houvast gaf. Iedereen zei wat hij vroeger met onwrikbare stelligheid gezegd had: ze is nog jong genoeg om te groeien. Zijn onwrikbaarheid was te zwaar op de proef gesteld en had plaats gemaakt voor bezorgdheid. Er parelde zweet op zijn voorhoofd. Ja, hij kreeg het gauw benauwd en het was hier inderdaad warm. Hercules bloeide in het zweet des aanschijns van zijn voorzitter. Een meter drieënvijftig. Hij had de laatste weken geen meting verricht. De laatste streep op de deurpost van Thea’s kamer moest al een maand oud zijn.
Hoven, Baalman, Swart, zijn buurdame en alle anderen waren omgeven door de muren van Luxor’s grote feestzaal. Het waren vrolijke muren. Toen alle spleten waren dichtgestreken, alle aanslag verwijderd was, had Baalman het geluk gehad zo’n kunstenaar tegen het lijf te lopen. Geen jonge, met buitenissige ideeën, maar een rustige vijftiger, een peinzende minimumlijder. 'Maak wat gezelligs van die muren’ had de baas gezegd. 'Bloemen, vruchten.’ De peinzende had bloemen en vruchten geschapen. En toen hij eenmaal aan de gang was, leek hij niet meer te houden. Korenhalmen, bomen, weiden, alles gerangschikt in taferelen volgens een persoonlijke, maar toch tegen de traditie aanleunende mythologie, waarin het niet aan godinnen, nimfen en hoornen des overvloeds ontbrak. Vrolijk, vrouwelijk en toch decent, al waren de dames naar luchtige godinnetrant gekleed. Het huwelijksgeluk van de feestgangers kon er alleen maar door gestimuleerd worden.
Voorlopig was hun aandacht te zeer op de planken gericht om naar de armen en boezems der hogere wezens te kunnen uitgaan. Met uitzondering dan van Henk Swart die een levende godin naast zich
10