den blinden cirkel van den horizont.
Daarbinnen ligt de wereld als een mond, een open muil, die alles zal verslinden: golven en schepen, hemelen en winden; een spiegelvlak, waarin het schepsel ziet zijn eigen wezen, dat het nimmer ried, eer uit den afgrond hem de dood verscheen, het sombere besef, dat hij alleen, zonder het lichtspoor van een hemelsch sein, moet wanken tusschen zijn en niet meer zijn.
Zoo stort verbeten zich dit kleine schip de golven door, een namelooze stip temidden van de toppen en de dalen, die opgewoeld zijn door het ademhalen der ruimte, de verbijsterende kracht, waarop de zonnen wentelen, een jacht van goud en wit, die zich door het seizoen der eeuwigheid voltrekt, als een visioen, in duizend generaties uitgedroomd.
Maar nog beweegt de gloed, nog komt gestroomd het zonlicht tusschen wolken, die als rotsen den horizon versperren, eenmaal botsen en doen den bliksem springen langs den wand der hemelen, het vuurschrift van een hand, die werpt zijn onverbiddelijke taal in bloed en vlammen door de wereldzaal.
De donder rolt, lawine van geluid, neerstortend langs de wolken, die vooruit-
8