het droomrag van zijn vroegsten kindertijd, wie daar als knaap heeft stilgestaan en beefde, want in zijn oogen drong het wereldwijd, wie diep het grijze licht heeft ingedronken, de schuwe pracht van Hollands atmosfeer, wie in den avond stond en zag de vonken der zon vergloeien in een doodstil meer, wie door zijn poriën heeft opgenomen het dunst geluid, de allerfijnste tint van water en van wolken en van boomen, hij blijft tot aan zijn dood een Hollandsch kind. Den droomer enkel wordt dit gansch ontsloten, hij delft de laatste zekerheden op, gelijk een boer, die heeft zijn spa gestooten diep in den grond, opdat haar harteklop in weelde van gewas zich openbare; zoo roept hij dezen rijkdom naar het licht, den oogst van al zijn smachten en ervaren.
En in den maneschijn wordt zijn gezicht een vlam, waarin het leven staat te gloeien van een getijde, dat verloren liep; maar zie, de doode golven gaan weer bloeien, het is zijn adem, die hen wakker riep.
Dan hoort hij het verrukkelijke spreken, waarin een man het moederwoord herkent, dat hem werd toegef.luisterd, eer zijn bleeke gelaat zich naar het licht had toegewend: de stem des bloeds — hij huivert, perst zijn lippen
36