die staat te waaien bij ons ochtendgloren en als wij sterven met ons zal vergaan.
Zijn geest is op den tijd vooruitgevlogen, ijlbode van een nieuwe maatschappij.
De generaties, met bevreemde oogen, aanschouwden hem, slechts zelden konden zij die vlucht benaderen, hun hart versteende voortdurend om vergankelijk bezit.
Maar telkens als de stormwind hen vereende, beseften zij: hun leven zelf was dit.
Dit is het eigendom van de geslachten, de sterke keten, die hun rij verbindt, van heel een volk de heilige gedachte, die het wordt toegefluisterd door den wind; de suizing, achter zijn bestaan vernomen, die het als levensrhythme begeleidt.
Dit is de som van hunkeren en droomen, waaraan een volk zijn leven heeft gewijd.
Een man, al heeft hem God een weg gewezen, waarop geen sterveling hem volgen mag, zal nimmer van de hunkering genezen daarheen, waar hij het licht ontluiken zag.
De gansche wereld is door God geschapen, alom draagt zij den indruk van Zijn hand, en toch: hier staat een man, die niet kan slapen, omdat hij ver is van zijn vaderland.
Alleen wie onder Hollands hemel weefde