Zij stortten op de donkere Spanjolen, een hooger heil ging open in den slag;
God die de daad der vrijheid had bevolen, stond achter hen met Zijn volstrekt gezag.
Den vijand, huiverende in het waaien, bezeten door een hoogen, harden trots, heugde de lichtval boven blauwe baaien, zijn heerscher was een God van vuur en rots. Hij stond vereenzaamd en met haat geladen in dit verkilde land van mist en slijk, soms leek het of zijn trotsche oogen baden om teistering van zon; zijn hemelrijk ontsloot de poorten niet voor de rebellen, die vochten samen met hun stommen grond; de bodem zoog, totdat het lijf ging hellen, de armen grepen naar den horizont, die steeg, en scheen al stijgende te draaien; het hoofd, nog hijgend boven het moeras, kreet om verlossing, slechts een eenzaam waaien, de dunne lispeling van een gewas, gaf antwoord op het radelooze schreeuwen.
Dan deed de stervende zijn oogen dicht, nu woei het anders reeds, een wind van eeuwen; de Moeder Gods verscheen, het zoete wicht, dat in haar armen lag, zag naar den strijder en glimlachte zijn wanhoop tegemoet.
De hemel voor zijn oogen werd al wijder, hij viel Maria huiverend te voet.
30