Hun menschenrecht was heilig als Zijn woord. Hij zelf had, vijftien eeuwen reeds geleden, het klinken van hun vrijheidsroep gehoord, aan huichelaars en bloedige tyrannen den strijd op dood en leven aangezegd.
Zij zouden blijven staan als vrije mannen of sterven voor hun onvervreemdbaar recht.
De strijd van tachtig jaren was begonnen.
Het hooglied van de vrijheid is een daad.
Wie door het licht des hemels was omsponnen, verbrijzelt elke menschelijke maat.
Zijn heil kan zich uit stilte niet ontvouwen, zijn onrust, een gekooide arend, slaat verwilderd met de vleugels naar het blauwe visioen der verte, dat hem niet verlaat.
De aarde moet hem tot een woonstee dienen, hij zoekt het onvergankelijke licht.
Hij kreunt en hijgt. Waar is het eens geziene? De horizon brandt hem de oogen dicht.
Zijn voeten loopen langs den weg der uren, zijn hoofd haalt adem in den strakken wind, waarop de schroeiing meewaait van de vuren, in wier geweld de eeuwigheid begint.
O, deze honger van het hemelsch jagen, het drijft hem naar een verder land, hij schrijdt bezeten van dat rhythme door de dagen en werpt zijn feilen fakkel in den tijd.
28