en opgerezen tot des Vaders macht,
het heil der eeuwigheid had vorm gekregen,
lang eer de dood hun nog was toegebracht.
Het bloed des Heilands drupte uit Zijn wonden, maar het was zuiver water voor de ziel, waarop, een onvergankelijke stonde, het witte licht van de genade viel.
Zij stonden stil. Was dit nog ademhalen of reeds de golfbeweging van het Al?
Er voer een windvlaag door verborgen dalen, er klonk een roepen als bazuingeschal.
Zij wendden hun gelaten naar het klinken, zagen de aarde dampen, en de zon, die stond daar boven hen den damp te drinken, alsof een beek terugliep naar de bron.
Het hemelsche visioen was niet vervlogen: de aard had deel aan ’s hemels overvloed.
Zij zagen: elke plek, waar zij bewogen, toonde den af druk van des Meesters voet.
Daar werd geen brood gegeten, of Zijn handen hadden het zuiver baksel toebereid; daar was geen dronk, waarin Zijn bloed niet brandde, tot een verkwikking voor de ziel herleid.
Het land, dat voor hun oogen lag ontloken, werd enkel in het hooger weten vrij; voor hem, die niet in Christus was gebroken, bleef elk bestaan een doffe slavernij.
Vooruit! In Christus’ naam den strijd gestreden!
27