II
maannacht: door een zilverwitten stroom ^ glijdt het vervloekte schip; de bange droom
^ - van zijn verschijning werd een tooversprook,
een lichtend wonder, dat bij nacht ontlook en bloesemt open tot een blanke roos, die staat te beven in het sprakeloos waaien der duisternis. Het sterrenveld hangt zacht te sidderen in het geweld der stilte en het donkere geklots van water om den boeg wordt aan de rots van zwijgen tot gemijmer uitgewischt.
De zeeman op de hondenwacht, in mist van waak en dommel, peilt den nacht vooruit.
Hij droomt: ginds op de zee beweegt zijn bruid, in witte sluiers loopt zij daar te zwieren; hij sluit zijn oogen bijna, door de kieren
18