Gevecht van duivels: veile soldenieren, en hongeraars, door wanhoop aangehitst; zij stieten samen als bloeddronken dieren, de hel is uit hun oogen opgeflitst; gekraak van beenderen en donker steunen, het ruischen van een zwarte bloedfontein, verhakte lijven, die nog even leunen, en mag de hemel hen genadig zijn; hier liggen armen, beenen uit te wrikken, en ginder gloeit een lap van lillend vleesch, in bloed en modder ligt er een te stikken, een ander, neergeslagen, reutelt heesch zijn laatsten adem uit; de krijgers dansen in wild bewegen, een verdwaasd ballet, zij tuimelen in slagzwaarden en lansen, gehoorzaam de genadelooze wet van dood of leven, van het mijn’ of dijne; en gulzig zoog de grond hun warme bloed; de wereld ging in duisternis verdwijnen, nog heeft de brand der wapenen gewoed.
63