Door strijd verziekt, door een fantoom gedreven,
nog altij d hinkend tusschen droom en wraak,
het wapentuig verbitterd opgeheven,
in toenemende wildernis van spraak,
een Babelsche verwarring, zag de schare
van de rebellen hoe de horizon
verduisterd werd, en dat zij eenzaam waren,
en daar was niemand, die hen helpen kon;
een huivering doorvoer hun moede botten,
zij brandden koortsig in een ijskoud vuur,
de hemel zelf scheen met hun nood te spotten,
rondom hen stond de roerlooze natuur;
zij stierven, maar hun lichaam bleef op aarde,
zij werden toegeademd door den dood,
zij wendden zich, aan alle zijden staarde
de zwarte engel, die het hart doorstoot,
het warme, het op leven afgerichte;
vergaan geluk, verloren paradijs,
alleen de zwaardslag kan den vrede stichten,
waarnaar zij smachten op hun laatste reis.
62