De mensch regeert — hij zag het land, het water, hij trad de elementen tegemoet, hij hoorde het verlokkende geklater, het vleien, dat de oogen droomen doet naar diepten, die nog nimmer zijn ontsloten; maar de visioenen heeft hij afgeschud, zijn spade in den harden grond gestooten; en soms, de handen aan den greep gestut, besomde hij zijn meesterschap; verbeten wierp hij zijn dijken voor het aangezicht der horizonten, en, den strijd vergeten, keerde hij huiswaarts door het avondlicht; van verre wenkte naar zijn moede schreden het trouwe glanzen van een kleine lamp, en hij stond stil en zegde zijn gebeden, en uit de zwarte aarde steeg een damp, het wolkte voor zijn oogen, hij ontwaarde zijn eigen hand niet, die de spade hield; hij schreed en werd hereenigd met de aarde, die hem had uitgedreven en bezield.
6