Sluipend bewustzijn van vergeefs te strijden: alweder kiemt een nieuwe dageraad, de wind golft en de witte wolken rijden, een stoet, die op de maat der eeuwen gaat; de landen geuren naar den ochtend open, de aarde doet haar ouden bloei gestand, zij tintelt in de zon, van dauw bedropen, en leeft, en 'taalt niet naar de meesterhand; een radeloosheid vaart door de verdoolden: geen rust bemantelt hun verloren staat, de hartstocht, die hun ingewand verkoolde, de assche van hun botgevierden haat, doet hen opnieuw tot uitersten verkeeren; van rouw bezeten, scheuren zij zich stuk in de herinnering aan hun begeeren, hun jagen naar het wijkende geluk.
„Laat af! Laat af!” Wie heeft dit woord gesproken? Wie heeft zijn voorspraak en zijn steun beloofd? Helaas, de aarde heeft te zoet geroken, hun drift wordt door geen rede meer gedoofd.
33
Mok 3