Het volk ontstelde van de woeste horden,
die, gelijk sprinkhaanzwermen, stad en land
bestroomden; waar hun hartstocht ging, verdorde
het aangezicht der aarde; leeggebrand
staken de hoeven hun geschonden muren,
die kruimelend vergingen, naar de lucht;
een wondgestokene lag uit te turen,
in eindeloos krepeeren, naar een vlucht
van gieren, die zijn bloed reeds had geroken;
de waanzin woedde in kasteelen door,
de drift des adeldoms begon te spoken
bij dit geweld, zij teekenden een spoor
van voet- en ruitervolk, met zijn kartouwen
en haakbussen, tot aan den einder uit,
zij vroegen geen genade of vertrouwen,
maar sloegen, schoten; nachten werden luid
en vurig van hun blindelings regeer en;
en weder ging de boer zijn akkers rond,
en wierp het zaaisel: de getijden keeren,
maar wanen en geweld gaan eens te grond.
17
Mok 2