Het golfde door de steden, bont krioelen van menschen, wier ontwortelde instinct ging heerschen; achter hun gelaten woelen demonen, koorts die door hun oogen blinkt en hen doet wankelen en handen strekken naar een gedrocht, dat staat geprojecteerd tegen de hemelen; hun lusten wekken een wemeling van beelden; somtijds scheert een ijzen vleug van inzicht langs hun leven, stomme verlatenheid, die hen versteent; dan breekt de hel weer open en zij geven zich over en een nieuwe golf vereent hen met de anderen; zij overspoelen de aarde; met het wapen in de vuist steken en slachten zij; hun nerven voelen de siddering der stervenden; het ruischt al wilder in hun ooren; zij omvatten geen zin of oorsprong meer van het tumult, zij lachen, duizelen, zien vonken spatten, en delgen aan het eigen bloed hun schuld.
16