Dan, door de zachte glinstering, liep ik met een der mannen naar een kleine helling waar traag deinende struiken de bewegingen der zee herhaalden. Met een arm trok hij de ruimte naar zich toe, beschreef een boog en zei: 'Hier is het dan.’ Hoog voor mij uit liep hij de omtrek af van wat voortaan mijn levensgrond zou zijn. Ik volgde hem wankelend, gegrepen door een innerlijke jubeling en ook verwondering om deze grond waar heel de kracht der schepping in was opgetast en in dit ogenblik mij toegevallen als onvervreemdbaar eigendom.
50