Over de brug
De brug, een stalen sprong dwars door de ruimte. Ik zag lichtflitsen van overzij tot overzij langs de spanten snellen en voelde trillingen door mijn handen gaan, ingehouden grijpgebaren.
Beneden was ademend water, een zeelong vol deinend geglinster. Ver weg tekenden vogels een snel vervagend randschrift.
Voet voor voet liep ik over de brug.
De aarde liet mij los. Oeverloosheid
omspande mij. Er was
alleen nog hemel, doorzichtige rook
waardoor ik voortschoof,
een uit zijn evenwicht gedrukt insekt.
47