Dichters moet men niet geloven
Ik weet het maar al te goed:
dichters moet men niet geloven,
hun woorden liggen te zwaar op de maag.
Trouwens, wie zou de tijd stilzetten om te luisteren naar een stem uit het niet; wie zou uit de warme cel van zijn geborgenheid zo maar het donker inlopen?
Binnen is altijd antwoord; poëzie
stort zich naakt in de nacht,
heeft geen doeken voor het bloeden,
holt elke waarheid uit
tot op haar kern van waanzin.
Men moet geen dichter geloven voor hij in de telelenzen der literatuurgeleerden tot nevel is verbleekt.
32