Morgenstameling
Ik zet mijn oren open aan het klinken dat uit de mist welt, morgenstameling.
Ik houd mijn ogen evenwijdig met het licht en voel mij aangeblazen door de reuk der schepping.
De bergen, slapende giganten, zakken nog dieper in hun stenen oertijd weg, terwijl de winden reeds het voetenspel van hun ontwaken op hun ruggen dansen, en boomtoppen hun grote groene handen schoonwassen in het water van de lucht.
Overal op de paden het gedein
van ezelrompen. Moeizaam knarst de aarde
onder de spanning van hun oud geduld.
65