Verzonken pijn
In een wereld die een kamer vult hoor ik het bewegen van de levens waar mijn stem haar klank aan openhoudt, vrouw en kinderen, drie warme bronnen, drie harten in wier slag de schepping trilt, een grote morgenwind vol hartsgeheimen, een brede bundel licht op het gelaat van een verdonkerende aarde, een watervloed van vreugde in een land waar elke spanne gronds getekend is door uitgebleekt onschuldig bloed.
Met behoedzame gedachten glijd ik om de spiegels van drie ogenparen, binnenzeeën waaruit licht ontspringt.
En mijn hoofd, tegen de nacht geleund, buigt zich door het duister heen en vindt onder in de bodem van die ogen de verzonken pijn van het geluk.
40