Confrontatie
De kamers van het huis, de longen van de nacht, een handvol warmte waaromheen de wind zijn lange ronden loopt en jaagt het zand verblindend voor zich uit en doet de zee steigeren in het bekken van de kimmen.
Ik voel mij samenkrimpen tot een huid
van louter angst, ik zit achter mijn handen
verlaten voor de aanloop van de nacht,
en voel hoe daar een golf zijn schouders kromt
tegen de muren en de voegen opendrukt
en in mijn ogen ziet, zwart in het gat
van mijn verloren leven. En terwijl
ik nog naar adem snak,
hoor ik mijn eigen losgebroken stem
tegen het duister slaan en zie ik voor mij op de tafel
twee handen in de koude mist der lamp.
20