Het randgebied
Gisteren, in het randgebied der koorts, half aan de aarde, half aan het heelal geketend, heb ik weer ervaren dat eens mijn tijd in waaiend vuur te niet moet lopen.
Zonder de schaduw van een oud gelaat opent de einder zijn geschroeide kaken; geen boom die uit de storm een armgebaar van stilte redt, geen kleine waterbron doet in de rode nacht een droom gestand.
De ruimte lost zich op in stuivend zand, ik woel de bodem van mijn angsten open en val met dode leden in de put van mijn vergaan.
17