PUBERTEIT
Wij waren uit hetzelfde bloed omhooggestuwd; dezelfde onrust hield zijn tanden in het bange vlees van ons bestaan.
De straten van ons kindzijn waren lang; wij liepen uren, onze lippen dicht op de huid der lucht; de zee éen golf van ruimte in ons luisterende oor.
In mijn geheugen, dieper dan de tijd, schemerden namen. Soms begon de stilte met verborgen stem te zoeken naar haar grond.
Elke seconde wierp een eeuw zijn deuren open; duizelende liep ik door de onbetredenheid en hield mij aan mijn zusters kracht in evenwicht.
De dag stond in haar woorden vastgeklemd, een brandend raadsel dat zich liet ontleden. Met vuur in mond en ogen drongen wij tot in de kernen van ons heimwee door.
Achter ons, in het laagland, trok de mens de schouders van zijn dierlijk vrezen in, terwijl om ons de dag uiteenstoof in gouden waaieringen van verdriet.
74