IN HET LICHT
Het huis leunt met zijn schouders aan de grens van de waarneembaarheid.
Ik sta met ingehouden adem voor de atmosfeer. De glazen oogopslag der vensters is volgelopen met een witte brand die mijn gezicht verschroeit.
Ik wend mijn voeten om. Van overal grijpt mij het witte naar de keel.
Ik roep met dode stem naar mensen die in de morgenschemer van dit lichtjaar voorbij mijn leven zijn gegaan.
Mijn lijf vol vlokken vuur,
buk ik naar schaduwen die vluchten
als ik een hand beweeg.
19