MORTE-SAISON
Stil was het. Elke dag een paleis zonder bewoners, een koninkrijk zonder volk.
Mensen waren gekomen, gegaan, toevalligheden waartegen geen naam bestand was. Door de straten liep wind, een vluchtige voorbijganger. Achter de huizen een zee die in haar slaap mompelend op en neer bewoog, overblijfsel van een oertijd, ontheemde geweldenaar.
Ik was alleen, een tussen zien en vergeten
verloren schim, een door een onbekende hemel
zwervende dwaalster. Soms scheen de tijd
zich te herstellen, zag ik gestalten
naderen. Zij gingen voorbij
met hun uitgebluste,
door geen herinnering bewoonde ogen.
43