CHARLES ROELOFSZ
Met Charles Roelofsz in een dorpskroeg, dat was toen hij vijftig was, ik veertig. Telkens gingen de glazen op en neer, zodat de ruimte zich geheel met nevel vulde, de wereld een ongrijpbaar verschijnsel werd dat zelfs door Charles’ opstuivend klankorgaan niet uit zijn evenwicht te stoten was.
De tijd die ons al jaren op de hielen zat werd tot een oceaan waarop wij dobberden. Meeresstille tot de bodem, soms met een terloops gebaar door ons gepeild en daarna weer overgelaten aan haar nietigheid.
Bij ons heengaan op tastende voeten was er een eeuw voorbij en wachtte ons geen andere, alleen wind tussen onzichtbare einders, vrede zonder gestalte, zonder toekomst, eindeloze slaap.
41