NAJAAR
Zee rolt donker aan. Er staat een najaar open.
Vogels schreeuwen. Stilte. Een seizoen
werd mist en oud papier dat in de wind
naar vleugels zoekt en driftig ratelend
de grote stormen afwacht. Wolk na wolk
sleept schaduw langs de grond. Achter de duinen
gaan zij in het verleden op. Een mens,
een schamele getuige, een verloren
zwalker tussen nu en nooit,
komt uit de doden overeind, ontsluit
het angstaanjagende en legt
zich andermaal het zwijgen op.
18