68
VAN TWEE DADEN, DIE EENDER LEEKEN
de poesjes gelikt. Vader, die mijn grootc droefheid zag en ook begreep, dat een dergelijk gebeuren voor een klein kind een grootc smart kon zijn, deed alle moeite om het zieke poesje in het leven te houden, wat hem tot ons aller blijdschap gelukte, ’s Avonds lag ik met koorts te bed en jammerde maar steeds „het had niet mogen gebeuren, ze hadden op de lieve poesjes moeten passen”. Na veertien dagen was ik hersteld, maar bleef nog een poosje gedrukt. Mijn eenig overgebleven lievelingetje, witstaartje, dat men mij ter vergoeding had laten behouden, groeide echter zoo flink en had van Moeder zulk een beeldig rood halsbandje met koperen belletjes gekregen, dat de droeve indrukken al meer en meer vervaagden.
Toen Witstaartje drie maanden oud was, vierde ik mijn zevenden verjaardag. Veertien dagen te voren had het kindermeisje tot Moeder gezegd: ,,Hè, Mevrouw, wanneer U mij laatst niet verboden had E. te beloonen voor een lieve daad, had ik nu stellig een portretje van Witstaartje met zijn halsbandje om laten maken en het den morgen van haar verjaardag stil in haar album gedaan.” Ze zag terecht in, dat een plaatje van ’n poesje lang niet zoo aardig door me zou worden gevonden. Vreemd keek ze op, toen Moeder onmiddellijk zei: ,,0, dat kun je gerust doen, dat is heel wat anders.” Er bestond toch ook waarlijk een groot verschil tus-schen deze beide daden van liefde, of juister gezegd, lieve daden. De eerste handeling was voortgekomen uit mijn medelijdenden aard, waarmede ik aan iederen vreemde, die kiespijn had de cau-de-Cologne evenzeer geofferd zou hebben. Dergclijke opwellingen uit den aard kan men minder doen worden, door ze te veel te verheffen. Maar al te vaak hoort men tot gulle kinderen zeggen: ,,jc moet niet alles weggeven, al te goed is buurmans gek”,