Geen bloed zal meer ons harte besmeuren, Dat zweert nu zusters Al, overal!
Dat trooste ons nachten Van wee en treuren, Dat trooste ons klagen Om onzen val.
Weest nu in wezen En hart, kameraden, Niet meer in woorden, Maar straks in daad,
Hij, die U leiden wil,
Naar oorlogspaden,
Schendt hem met eigen zwaard ’t Moordersgelaat.
Over de landen.
Over de zeeën,
Eén wil, één roep:
„Nooit meer het oorlogszwaard In onze handen,
Des moorders stem.
Zij leegen roep.”
Die roep zegge over nieuwe Aarde, Maak de Aarde vruchtbaar, blank en blij,
Maakt teer de harten,
Maakt licht de hoofden,
Dat er geen moordgedacht’
Meer zij.
22