(Bijtend)
Ik zeg: „Uw land”, ik zeg: „Uw vlag”,
Ik zeg: „Uw kerken” of „Uw stroomen”
En kan ik daar niet mede komen,
Dan roep ik: „Op! Gedenk Uw vrijheid!
Zij willen weer Uw slaventijd!”
(Buigt)
Slaap nu mijn jongen,
Stervend aas; hoevelen Heb ik weggedragen?
Wat, wat is dit? (even ontzet)
Dezelfde is ’t van geenen •
Knaap bij gindsche lagen, (herstelt zich)
Zoo liggen ze overal ter neder,
Of ’t broeders, neven, vreemden zijn.
Zij sterven aan mijn eene pijn (lacht)
Verwonde rijst half. (Hoornsignaal achter )
Verwonde:Wat lacht ge duivel in Uw narrenpak,
Monster, dat de wereld, die blank was Vergif tte.
En uitspreidet Uw ziekte en Uw honger,
Wat lacht ge?
Ach, de dwazen waren er,
Als hij, als ik,
De millioenen over gansch de wereld,
Die kwamen: „Hier!
Hier, neem ons!”
We waren ziek, bedrogen,
Verloren aan een waan,
Hoe hebt ge ons belogen Om voor U uit te gaan. (verslapt)
18