DE ZONNEBRUID.
Kling! Kling! Kling! de blanke bel als ’n vuurzon aan haar hand staat ze breed, de schuitsmamsel, glijdt ze door het groene land.
Hoog als uitgesneden staat ze op begulde bruine schuit, of er voor de wereld vaart ze, gouden, gouden, wordt geluid.
„Kling! Kling! Kling wat bruggestoven met je zaniklange draaien opgedaan en doorgeschoven
want de tijd gaat naar de haaien!”
„Bellen zal ik tot je hoofdje op komt steken uit ’t zand waar je slaapt je kikkerstoofje met je strooppot in je hand.”