DE ZWARTE BEL.
In de lange zwarte straat staat het hooge zwarte huis met de zwarte venstergaten en de staven, als voor kluis.
Bengelt! Bengelt! Bengelt klok, komt de zwarte wacht, getreden, aangefietst en kromgesjokt wat in donkre huizen hokt.
Kleine groote menschenmieren die in donkre zwarte slieren zuigen door de poorte binnen.
Bengelt! Bengelt! Bengelt klok! hooge zwarte goore duivel die daar in je zwarte luivel als ’n hoogen heerscher hangt.
Jongens werden Vaders, grijze, meisjes mummels zonder tand of zijn in haar kuil beland: jij klingelt je dorre wijze.
38