Waar zal ik gaan mijn Heer?
Het water voor mij blinkt zoo schoon van leven ’t is of wonder gulden lichtjes beven ’t ligt als ’n zilver rustbed glanzend neer.
Waar zal ik gaan mijn Heer?
Ik heb noch huis noch dak noch goed ’n ransel met wat prullen en gemak ’n doorgerafeld bontverlapte pak ’n grijskop, en ’n long die dikwerf bloedt.
Waar zal ik gaan mijn Heer?
De menschen vieren feest
ik hoor de klokken zacht
ik zie geheven oogen
biddend ten hemel staren
opdat hen God en Engelen bewaren
in Heiige Nacht.
Waar zal ik gaan mijn Heer?
37