DE BLEEKE MOEDER.
Dit is de Moeder van mijn Zoon, mijn Kind,
mager en bleek en heupen breede,
rank was zij steeds en fijn gelind,
de oogen als topazen, stralend, zacht gezind,
in jonge glans van Liefde ging ze en van Vrede.
Haar borsten zijn verslonden in den dag, zij lijkt ’n oude moer met bleeke wangen over het bleeke voorhoofd sluikwijs hangen de haren dof en rul, eertijds ’n vlag van licht, en zijdefijn en rag.
Ik beef zoo om de vloek van hare jonge dagen om ’t stille knijpen van die smalle mond vroeger zoo rood, zoo lippenrood en rond, ik kan die oogenschaduw niet verdragen, dat oog dat kijkt als ’n oud dier gewond en afgemat en dof tot stervensvragen.
’n Jonge vrouw de moeder van mijn kind haar jaren telt ze nog maar als ’n baby weken, haar zonde, dat ze arm was, tot ’n kind gezind,
25