O zwarte zieke moordersbent de steven is naar u gewend, zóó ’lijk een prikgetarte stier rent hoornen vóór, naar lap als vier, zoo zij, zoo zij
naar u, geen talm’ geen medelij!
Als krijger staat de stuurman recht, de mannen weem’len langs de plecht, zij dragen zware monden aan en zingen. De wimpelende roode vaan vuurrood, bloedrood
waait over fok en ra en boot.
Ziet hoe ze zwieren ziet ze schuimen, ziet hoe de sneeuweblanke pluimen saam glijden tot een hemel dicht,