De zwarte poort knarst op een kier
en kermt als barensklagend dier,
als slaven in een rij gereid
worden zij voor s’ meesters knecht geleid,
in elk paar handen wordt gelezen
wat hunnen taak, voor dag zal wezen.
Het licht springt uit! de vuren vlammen, als helsch gewoel van bloed’ge zwammen de riemen, gaan nu om en neer en vallen, stijgen, vallen weer; de slingers hun gekrijt uitstooten 'lijk beesten deerlijk opgesloten.
De kleine pitten branden rood, en sluwend, sluipend, zwart en groot loopen schaduwen langs zoldering; dan staat een wijde dwergenkring aan rad en vuur zwaar te gebaren wien felle oogen scherp bestaren.