De donkre nacht krimpt, krimpt in duur de kille winden zijn verwaaid de sneeuw, het ijs, zijn weggelaaid in ’t gouden zonnevuur.
Al blanke bloemen knop en kruid springen boomen en weiden uit, de wijken luiden van ’t geschal der blijde vogels, overal!
Op! op! op pad! op! op! op pad! gij werkers uit de zwarte stad gij zwoegers uit de zwarte mijnen gij voerders van de snelle treinen stuurders van ’t schip in wijde zee duikt op, treedt aan op ’t land, doe mee!