De lekker groene blaaien
die stoeiden met elkaar, joegen te spel e-waai en
en klik-klek! zoenden maar.
Melker, melkster, getweeën
die schuilden in het groen____
en wat ze verder deeën ?____
____wat jongelieden____doen....
Een arme spreeuw was rouwig die zat alleen en koud bij zandkuil, en keek grauwig
naar 't paar in ’t groene hout.
hoe regen viel met gootjes
hoe de lucht op 't koren zat, hoe de velden en de slootjes
verdronken, en het pad.