Zij maalde met haar tale de galerijen, zalen, en rijke slotenpracht.
Het drinken en het vechten ’t eikaars wallen slechten; zong ’t liedje van de wacht.
Domp-domp zong mee het pompke domp-domp zong mee het pompke in ’t grauwe winterhout.
Een spreeuw kwam neergevlogen een meeuw zat hoog te oogen en ’t zonnetje scheen goud.